Postoperatieve Cognitieve Dysfunctie bij oudere patiënten mogelijk gerelateerd aan vitamine deficiëntie


L.B.M. Weerink, G.H. de Bock, A.R. Absalom, S.A.M. Gernaat, M.G. Huisman, G.J. Izaks, B.L. van Leeuwen

Voorzitter(s): C.J.H.M. van Laarhoven & M. van Heijl

Donderdag 28 mei 2015

14:12 - 14:24u in Brabantzaal

Categorieën: vrije voordracht, algemene chirurgie

Parallel sessie: V01 Algemene Chirurgie


Postoperatieve cognitieve dysfunctie (POCD) is een fenomeen dat bij 10-30% van de oudere patiënten optreedt na een operatieve interventie. De relatie tussen serumwaardes van vitamine B12, homocysteïne en folaat, en het ontstaan van POCD in oudere oncologische patiënten werd onderzocht.

Uit een prospectief cohort, van patiënten ouder dan 65 jaar die een operatieve ingreep ondergingen voor een solide maligniteit, werden 61 patiënten met en 59 patiënten zonder POCD geanalyseerd. POCD werd vastgesteld middels 3 gevalideerde cognitieve testen:de Ruff Figural Fluency Test, de Trail Making Test deel A en B. De metingen werden bij inclusie en 2 weken postoperatief verricht.

In univariate analyse bleek dat bij de patiënten met verschijnselen van POCD 2 weken postoperatief, het preoperatieve serum homocysteïne verhoogd was. Er was geen verschil in serum vitamine B12 of folaat. Verhoogd serum homocysteïne is geassocieerd met vitamine B12 deficiëntie, waarbij homocysteïne niet wordt omgezet in het voor de integriteit van het zenuwstelsel essentiële methionine. Multivariate logistische regressie toonde dat serum homocysteïne (OR = 2.03, 95% CI = 1.15-3.59, p = 0.015) en serum folaat (OR = 2.42, 95%CI =1.16-5.02, p = 0.018) met leeftijd en MMSE score onafhankelijk waren gerelateerd tot het ontstaan van POCD.

Serum folaat en homocysteïne zijn gerelateerd aan het ontwikkelen van POCD 2 weken postoperatief. Ouderen met preoperatief vitaminetekorten en reeds bestaande cognitieve problematiek hebben daarmee een groter risico op het ontwikkelen van POCD. Met dit gegeven kan een betere preoperatieve risico inschatting worden gemaakt en zijn in de toekomst voedingsinterventies mogelijk een preventieve optie.